Taal kan soms klein lijken, maar grote gevolgen hebben. Dat merkte ik weer toen ik in gesprek was over een gevoelig onderwerp: zeg je “ik heb autisme” of “ik ben autistisch”?
Voor sommigen is dat maar een nuance, een kwestie van woordkeuze. Voor veel autistische mensen voelt het echter wezenlijk. Want woorden zijn nooit neutraal: ze dragen beelden mee, en beïnvloeden hoe we onszelf zien en hoe anderen ons zien.
Woorden zijn nooit neutraal
Taal is niet zomaar een middel om te communiceren. Het draagt altijd beelden, associaties en aannames mee. Of ik nu zeg dat ik autisme “heb” of dat ik “autistisch ben”: het schetst meteen een kader waarbinnen de ander mij begrijpt.
Daarom kan de keuze van één woord al verschil maken in een gesprek. Tegen iemand die nog vasthoudt aan een heel ouderwets beeld van autisme, kan “ik heb autisme” soms makkelijker landen. Het klinkt zachter, bijna alsof je zegt: “ik heb een bril” of “ik heb rood haar.” Voor anderen voelt dat juist niet passend, omdat het autisme daarmee losgekoppeld lijkt van wie ze zijn.
Ik ben autistisch
Zelf voel ik het sterkst: ik ben autistisch. Ik héb het niet, want het is geen ziekte en ook geen losstaand probleem waar ik ooit vanaf kom. Het is mijn brein dat anders werkt, en dat maakt onderdeel uit van mijn hele wezen. Voor mij gaat deze formulering over identiteit. Over erkennen dat dit bij mij hoort, net zoals ik vrouw ben, moeder ben, lezer ben. Het is geen losse toevoeging, maar een kern van wie ik ben.
Als ik zeg ik ben autistisch, dan erken ik dat dit verweven is met alles wat ik doe, voel en denk. Het beïnvloedt hoe ik de wereld ervaar, hoe ik relaties aanga, hoe ik prikkels verwerk, hoe ik leer en werk. Het is niet iets losstaands dat ik in een kast kan zetten.
Dat besef – dat ik niet los te koppelen ben van mijn autisme – heeft me veel gebracht. Het heeft me geholpen mezelf niet langer te zien als “defect” of “iets dat gerepareerd moet worden”. Het heeft me geholpen te stoppen met vechten tegen mezelf, en te gaan zoeken naar manieren om mét mijn brein te leven in plaats van ertegenin.
Misschien is dat ook waarom ik me relatief snel verbonden voel met andere autistische mensen. Natuurlijk zijn we allemaal uniek. Maar wie zichzelf accepteert in zijn anders-zijn, kan vaak ook makkelijker accepteren dat een ander weer anders is.
Ik heb autisme
En toch begrijp ik goed waarom anderen liever zeggen: ik heb autisme.
Voor sommigen voelt die zin lichter. Het geeft ruimte: “ik héb autisme, maar ik bén ook nog heel veel meer.” Het kan helpen om niet het gevoel te hebben dat dit label je hele identiteit opslokt.
Ook speelt de context mee. Soms kan “ik heb autisme” een gesprek soepeler maken, zeker met mensen die nog vasthouden aan een ouderwets beeld. Het klinkt neutraler, bijna alsof je zegt: “ik heb een bril” of “ik heb rood haar.” Het kan voor de ander een zachtere ingang zijn, zonder dat jij meteen de discussie over identiteit hoeft te voeren.
Dat maakt de keuze niet minder persoonlijk of minder waardevol. Het laat juist zien dat taal ook praktisch kan zijn: soms kies je woorden die je beschermen of die de ander helpen om je beter te begrijpen.
Waarom het verschilt
De voorkeur voor “ik ben” of “ik heb” hangt af van heel verschillende dingen:
- Identiteit – Voor de één is autisme een kernonderdeel van wie ze zijn, voor de ander iets wat ze liever niet alles laat bepalen.
- Acceptatieproces – Waar je staat in je eigen ontdekking en acceptatie speelt mee. Soms verandert je taal met de tijd.
- Context – Tegen wie praat je? Iemand die veel kennis heeft van neurodiversiteit, of iemand die vooral stereotype beelden kent?
- Bescherming – Soms kiezen mensen woorden die hen veiliger laten voelen, of die een gesprek gemakkelijker maken.
Er is dus niet één juiste vorm. Er is alleen wat klopt voor jóu in dat moment, in die context.
Het grotere plaatje
Deze discussie gaat eigenlijk over meer dan alleen twee woorden. Het raakt aan iets fundamenteels: hoe kijken we naar autisme? Zien we het als een ziekte, een stoornis, een last? Of zien we het als een andere manier van zijn, een brein dat anders werkt?
Voor mij is het duidelijk: autisme is onderdeel van mijn hele wezen. En dat is niet iets om van af te komen, maar iets om te leren dragen en er de waarde van te zien.
Maar ik respecteer net zo goed dat iemand anders liever zegt: ik heb autisme. Omdat het voor die persoon beter voelt, veiliger, of gewoon praktischer.
Tot slot
Taal doet ertoe, maar niet omdat er één juiste versie bestaat. Het doet ertoe omdat woorden een spiegel zijn: ze laten zien hoe wij onszelf zien, en hoe wij gezien willen worden.
Daarom is er voor mij maar één sleutel: luisteren. Vraag, respecteer en volg wat iemand zelf aangeeft.
Ik ben autistisch. Voor jou kan dat anders zijn. En dat is helemaal oké.
👉 Hoe benoem jij het zelf? En hoe zou je willen dat anderen jou daarin respecteren?






